Veertien

23 december 1847, schreef Reinders in zijn logboek. Windstil. En omdat er verder niets te vertellen viel, sloot hij het boek daarna weer.

Het vroor. De zware mist waarin ze verzeild geraakt waren, vervormde het geluid van de bemanningsleden die naar elkaar riepen van het voor- naar het achterschip, van het kraaiennest naar het dek. Mist bleef aan de zeilen en masten hangen en vormde dikke, trage druppels die hangend bevroren: ze werden ijskoud, veranderden daarna in ijsdruppels en vormden ten slotte ijspegels. Het dek was verraderlijk, ondanks de emmers zeewater die er overheen gegooid waren. Matrozen wikkelden vodden om hun handpalmen; hun vingers hielden ze vrij om de touwen te kunnen bedienen. En als hun vingers verstijfden van de kou, bliezen ze die weer warm. De Eliza J stampte zachtjes op de rustige zee: de touwen en katrollen sloegen tegen de zwaaiende masten, het enige zeil klapperde lusteloos alle kanten op, op zoek naar een zuchtje wind dat het schip uit deze problemen zou kunnen trekken.

Ze hadden voldoende voedsel, hoewel ze nu vijf dagen achter waren op schema, zonder uitzicht op wind. Hij kon nog niet met een goed geweten bevel geven het water te rantsoeneren – niet nu er nog zo veel zieken waren – hoewel dat binnen vierentwintig uur zou moeten gebeuren, omdat ze vaten verloren waren in de storm. Niet iedereen haalde zijn voedselrantsoen op, zelfs niet nadat hij Mackley naar beneden gestuurd had om met klem te zeggen dat iedereen die daartoe in staat was dat moest doen om op krachten te blijven. Het was stil beneden, had Mackley gerapporteerd. Geen gezang of muziek. Degenen die zich aan dek waagden, waren ook stil; ze hielden hun ogen neergeslagen en hun gezichten stonden grimmig.

Reinders haalde diep adem en blies luidruchtig weer uit; hij had vannacht een nachtmerrie gehad die hem nog altijd achtervolgde. Hij was in Georgia op de markt en daar waren Lily’s kinderen, geketend. De veilingmeester vroeg om een openingsbod en Reinders deed zijn mond open, maar er kwam geen geluid; hij probeerde zijn arm op te steken, maar besefte dat hij stevig vastgebonden was. Hij worstelde hulpeloos terwijl het bieden om hem heen doorging. Daarna waren de kinderen weg en stond hij zelf op het blok, uitkijkend over een zee van blanke gezichten en wanhopig wensend dat iemand zou beseffen dat er een vergissing gemaakt was. Dat gebeurde niet; hij werd verkocht. Toen de kar van zijn nieuwe eigenaar de stad uit begon te rijden, keek Reinders naar buiten en zag zijn moeder aan de rand van de menigte staan, huilend en zijn naam roepend, terwijl vreemde mensen haar tegenhielden. Hij was in verschrikkelijke paniek ontwaakt, met een pijnlijk intens verlangen om haar nog eenmaal te zien, voor het laatst.

‘Mackley,’ riep hij terwijl hij opstond en zijn jas aantrok.

‘Present, meneer.’ Mackley verscheen in de deuropening met donkere kringen onder zijn ogen, die ondanks het slaapgebrek nog altijd vrolijk stonden.

‘Is er al wind?’

‘Alleen wat uit het achterste van de matrozen komt, kapitein, anders niet.’

Reinders lachte ondanks zichzelf. ‘Verzamel de bemanning, wil je? Ik kom naar boven.’

Mackley gaf hem zijn pet aan. ‘Aye, aye, kapitein. Iedereen?’

‘Alleen de ochtendploeg. Laat de anderen maar slapen zolang het nog kan.’

‘Het weer zou kunnen veranderen, kapitein.’

‘Laten we het hopen,’ zei Reinders en deed de deur achter zich dicht.

De ochtend bracht geen verlichting; de lucht die tot het vooronder doordrong, was nog altijd ijzig koud. Grace was tot op het bot verkleumd. Alice was nu met twee dekens bedekt, maar huiverde nog altijd ondanks de hitte die haar gezicht uitstraalde. Bij zonsopgang had Grace een van de kwikpillen tussen haar klapperende tanden geduwd en gezorgd dat ze die inslikte. Het had echter niet geholpen. Grace vervloekte zichzelf omdat ze de dokter niet gevraagd had hoeveel pillen per dag nodig waren en hoe lang het duurde voordat de patiënt beter begon te worden. Ze besloot niet te wachten, maar Alice nu nog een pil te geven.

Liam en Mary Kate zaten samen onder een deken en een omslagdoek boven aan de trap, precies in de ijzige lucht, maar vrij van de stank onderin. Grace controleerde of het goed met hen ging en keerde terug naar Alice om op haar te letten. Ze was uitgeput – ze had vannacht geen rust gehad – en bezorgd dat haar eigen duizeligheid wees op het begin van de koorts in plaats van op vermoeidheid. Ze had in de vroege ochtend geprobeerd haar plicht tegenover Alice af te wegen tegen de plicht zelf in leven te blijven, maar ontdekte dat ze geen beslissing kon nemen – niet met Liams angstige, bezorgde ogen die haar onderzoekend aankeken, elke keer dat hij kwam kijken of zijn moeder al beter werd.

‘Grace.’ Alices stem was hees en rauw en haar ogen waren bloeddoorlopen; ze worstelde om te gaan zitten, maar ze was niet sterk genoeg en viel terug.

‘Hier ben ik, Alice. Hier ben ik.’ Grace trok de deken weer omhoog. ‘Rust maar uit. Je zult je beter voelen als je wat slaapt. We praten later nog wel.’

Alice keek naar het bewegen van Graces lippen en glimlachte toen; Grace herkende de glimlach van een stervende.

‘Nu,’ fluisterde Alice.

Grace knikte en liet de leugen van het ‘snel beter worden’ varen.

Alice hoestte en ademde zwoegend in. ‘Siobahn is nog zo klein,’ bracht ze hijgend uit. ‘Liam’ – ze haalde nog eens adem – ‘kan… bij jou blijven.’

Grace luisterde en deed haar best sterk te blijven.

‘Zijn vader.’ Alice trok een grimas. ‘Ik… weet niet…’

Grace reikte onder de deken en vond Alices hand. ‘Hij gaat nergens naartoe voordat ik weet dat alles goed is,’ bezwoer ze haar. ‘Ik zal op hem passen. Dat beloof ik.’

Tranen van opluchting sprongen in Alices uitgeputte ogen; haar mond beefde. ‘Dank je wel,’ fluisterde ze. ‘Laat hem niet… zien.’

‘Ik zal je helpen,’ fluisterde Grace in haar oor. ‘Het zal lijken of je slaapt.’

Alice begreep het en knikte dankbaar. ‘Waar is hij?’

Grace liet haar even alleen, klom de trap op naar de kinderen en vertelde Liam dat zijn moeder hem nodig had en dat zij bij Mary Kate zou gaan zitten. Zijn ogen gingen wijd open, maar hij zei geen woord, knikte alleen en ging als een grote jongen naar beneden.

Grace trok haar dochtertje naar zich toe, kuste haar hoofdje en liet haar mond op het haar van het kind rusten. Zo bleven ze bijna een uur zitten tot Liam terugkwam. Zijn ogen waren opgezwollen van het huilen, maar hij had ze heftig drooggewreven met zijn vuisten. In de tijd dat hij weggeweest was, had hij begrepen – Grace zag het aan de manier waarop hij zich nu afzijdig van hen hield– dat hij niet langer de geliefde zoon van zijn moeder zou zijn, maar de zoon van een wereld die hem niet naar waarde schatte. Ze zag dat hij bang was voor de toekomst, maar vastbesloten die angst te ontkennen. Haar hart deed pijn als ze naar hem keek.

Ze hielden die nacht en de volgende dag de wacht bij Alice terwijl de pijn gestaag erger werd en zij van hen weggleed in een delirium. Grace kon haar ongemak verzachten met slokjes laudanum uit de flacon waarin ze de helft van de fles van de dokter had gegoten, waarna ze die fles had bijgevuld met water. Daarna sliep Alice vrediger. Grace nam de kinderen mee naar boven voor de frisse lucht en om aan alle treurigheid te ontsnappen. Vele anderen waren ook ziek; terwijl de een na de ander stierf, dreigde het gewicht van rouw en verdriet zelfs de gezondste geesten te verpletteren. Veel beter was geweest, werd gefluisterd, om thuis gestorven te zijn – begraven te zijn in Ierse aarde, de plek gemarkeerd en gekoesterd – dan aan boord van dit schip te sterven en verslonden te worden door de zee; angst en berouw waren bittere slippendragers.

Eindelijk, aan het eind van een lange, zware dag, haalde iemand voor het eerst sinds weken een viool tevoorschijn. Grace stapte naar het eind van haar rij en zag een oude man op de rand van zijn bed zitten om de snaren te stemmen die door het vocht vals geworden waren. Zachtjes – zo zachtjes dat Grace het eerst nauwelijks kon horen – begon hij te spelen, een paar willekeurige tonen; naarmate zijn vingers warmer werden en de muziek over hem kwam, voegden de tonen zich samen. Eerst speelde hij een lied uit haar kindertijd en toen nog een lied dat haar moeder altijd zong. Daarna was het even stil. Toen hij opnieuw begon te spelen, was het ‘Stille nacht, heilige nacht’, want het was kerstavond.

Nu speelde hij teder, indrukwekkend. Een andere violist begon mee te spelen, toen een fluitist. Toen viel de ene na de andere stem in tot uiteindelijk iedereen in het vooronder zong, luid genoeg om gehoord te worden ondanks hun haperende stemmen en verstikkende tranen, ondanks de ellende van hun ziel. Ze zongen omdat ze met heel hun hart geloofden dat in de geboorte van Christus de onwankelbare liefde van hun Vader en zijn medeleven in hun moeilijke omstandigheden besloten lag. Ze zongen omdat hun geliefde doden op dit moment veilig in zijn armen waren en op dit moment op hen neerkeken en hun aanbidding aanhoorden. Daarom zongen zij.

Grace zong, Liam zong en Mary Kate keek naar hen beiden, raakte haar moeders tranen aan met haar vingertjes en toen ook die van Liam. Allen zongen – elke man, elke vrouw en elk kind, ieder die nog adem had – zelfs de dokter werd ontroerd door de schoonheid van hun stemmen en zong mee. Het geluid drong door tot de kapitein die boven aan de trap stond, verbijsterd door de kracht van hun liefde voor God, zelfs te midden van de dood.

‘Silent night, holy night,

All is calm, all is bright…’

Bij deze woorden keek hij omhoog en zag dat de mist was opgetrokken. De hemel was helder, vol sterren om op te navigeren, met een volle maan om de weg te wijzen. Hij keek op en was niet in staat woorden te vinden, te bewegen of te spreken; deze droomtoestand bleef volledig ononderbroken tot hij een broederlijke hand op zijn schouder voelde.

‘We hebben de zeilen gehesen, kapitein,’ zei Mackley. ‘Vrolijk kerstfeest, meneer.’

Op eerste kerstdag werden verschillende mensen begraven, onder wie Alice Kelley. Toen de plechtigheid voorbij was en de weinigen die zich in de kou boven gewaagd hadden weer naar beneden gegaan waren, baande kapitein Reinders zich een weg naar Grace en Mary Kate.

‘Ik vind het heel erg voor de jongen, van zijn moeder, mevrouw Donnelly.’ Hij stond er onhandig bij met zijn pet in de hand. ‘Wilt u hem dat namens mij zeggen?’

‘U kunt het hem zelf zeggen, kapitein.’ Ze stapte opzij en daar, achter haar, stond Liam.

Reinders keek neer op de jongen die zo vertrouwd leek, al kende hij hem eigenlijk niet echt. Hij nam de dappere houding van de magere schouders in zich op, de uitdagende kin, de mond die strak stond om elk teken van zwakheid te voorkomen, de vragende ogen die beschuldigden en probeerden te verbergen hoe verschrikkelijk gekwetst hij was.

‘Jongeheer Kelley,’ zei hij vriendelijk, ‘dit lijkt me een goed moment om je het schip te laten zien.’

Liam zei niets, maar bekeek het gezicht van de kapitein onderzoekend. Achter hem knikte Grace nauwelijks waarneembaar.

‘Kom dan.’ Reinders zette zijn pet goed, sloeg een arm om de schouders van de jongen en trok hem naar voren. ‘We beginnen bij de helmstok.’ Hij keek over zijn schouder vluchtig naar Grace. ‘Hij zal het avondeten in mijn hut gebruiken en daarna zal ik hem terugbrengen, als u het goed vindt.’

‘Aye,’ zei Grace. ‘Dank u wel, kapitein.’

Ze wandelden samen weg; Liam zweeg en de kapitein praatte genoeg voor twee. Grace was opgelucht. Als de kapitein om de jongen gaf, zou hij haar verzoek misschien inwilligen.

‘Nou jij, agra.’ Ze tilde Mary Kate in haar armen. ‘Vrolijk kerstfeest, hoe verdrietig deze dag ook is.’

Mary Kate knikte ernstig.

‘Ik heb een cadeau voor je,’ kondigde Grace aan en zette haar op een watervat. ‘Mond open, ogen dicht.’

Het kleine meisje deed wat haar gezegd werd; Grace trok een klein, donker blokje uit haar zak, haalde het papier eraf en stopte het in Mary Kates mond.

De ogen van het kind gingen wijd open van verbazing en werden nog groter terwijl ze haar tong over het wonderbaarlijke ding in haar mond bewoog.

‘Het is chocolade.’ Grace glimlachte, blij met de verrukking op Mary Kates gezicht. ‘Onze vriend de kok gaf het vanmorgen bij het ontbijt en ik heb het helemaal voor jou bewaard! Is het lekker?’

Mary Kate knikte enthousiast en sloeg toen haar armpjes om Graces nek. ‘Nou!’ zei ze en liet een plakkerige kus achter op haar wang. ‘Ik vind je lief, mam.’

Grace overdekte het kleine gezichtje met kussen en vocht tegen de tranen; ze wist niet dat ze nog tranen had. Ze was plotseling zo dankbaar dat zij hier nog waren, zij en haar dochtertje, dat ze dit overleefden en dat ze het misschien werkelijk helemaal tot aan Amerika zouden redden.

‘Is Liam nu van ons?’ vroeg Mary Kate; ze werd weer even ernstig als altijd. ‘Zijn mam heeft dat tegen hem gezegd.’

Grace beet op haar lip. ‘Wil hij van ons zijn, denk je?’

Mary Kate dacht daar over na. ‘Hij zegt dat ik nou zijn zusje ben en dat hij op me zal passen, en toen huilde hij een hele tijd en viel in slaap.’

Grace knikte, evenzeer verbaasd over de lengte van deze toespraak als over de onthulling zelf.

‘We moeten zijn pa zoeken,’ vertelde ze haar dochtertje. ‘Maar tot die tijd zijn jullie broer en zus.’

‘En de baby ook,’ zei Mary Kate vertrouwelijk.

Er ging een felle steek door Graces hart bij de gedachte aan haar kleine jongen en haar oude vader die zich deze kerstdag in het klooster zat af te vragen waar zij was.

‘Aye.’ Ze onderdrukte haar verdriet. ‘En oom Sean is er ook nog, en jouw opa – allemaal bij elkaar in Amerika.’

‘Als er maar genoeg plaats is,’ zei Mary Kate bezorgd.

‘Voor familie is er altijd plaats.’ Grace kuste haar nog eens. ‘Gezegend kerstfeest, lieve meid.’

‘Gezegend kerstfeest, mam.’

Afscheid van Ierland
Moore Afscheid van Ierland-voorwerk.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-1.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-2.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-3.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-4.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-5.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-6.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-7.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-8.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-9.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-10.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-11.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-12.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-13.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-14.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-15.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-16.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-17.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-18.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-19.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-20.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-21.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-22.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-23.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-24.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-25.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-26.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-27.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-28.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-29.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-30.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-31.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-32.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-33.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-34.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-35.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-36.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-37.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-38.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-39.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-40.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-41.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-42.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-43.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-44.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-45.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-46.xhtml